joyeus


joyeus 1.0

aangenaam (om te zien), bevallig; luchtig; plezierig; vrolijk

Algemene voorbeelden


Hij trok op foto's wel graag een enorm boos gezicht, maar in de praktijk was hij joyeus. Uiterst vriendelijk en grappig.

NRC,

Ik heb jou ook wel opgezocht toen je in het ziekenhuis lag, in Amsterdam. Je had daar wel een joyeus leven, geloof ik. Want je had een goed glas wijn in de kast staan. Het was niet helemaal wat ik mij van een ziekenhuis voorstelde.

Ik herinner mij, A. Roland Holst,

joyeus 2.0

zwierig, groots

Algemene voorbeelden


Hij tilde de fles sherry joyeus op, als een echte barkeeper, en schonk een glaasje in.

Het Bureau. Dl. 6: Afgang, J.J. Voskuil,

Van Laar, een nog jonge, lange man, sprong joyeus het trapje naar het podium op, zijn toespraak in zijn hand.

Het Bureau. Dl. 6: Afgang, J.J. Voskuil,

Ze wekken de indruk dat zich daarachter een joyeus theater vol rood pluche bevindt, maar de grote zaal is nog steeds een hoge ruimte met ruwe, voor een deel eeuwenoude bakstenen muren die doen denken aan een theater in Grozny.

NRC,

De joyeuze glitter en schitter van het jaareindegebeuren in Frankfort mist men niet.

De Standaard,

Combinatiemogelijkheden


met substantief


  • een joyeus gebaar

Op een heuveltop, nog niet ver van het kamp, bleef hij stilstaan en wees Jules en de meisjes met een joyeus gebaar op de eerste voorzichtige, dunne strepen zonlicht aan de horizon.

Quissama, F. Springer,

Bij de lift ontmoette ze de directrice, die haar voor liet gaan met een gebaar dat joyeus genoemd mocht worden.

De val, Marga Minco,

Lodewijk maakte een joyeus gebaar naar buiten, maar de mannen lieten zich niet zomaar met dat ongeloofwaardige verhaal naar hun baas sturen.

Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel, Yvonne Keuls,