loeder


loeder 1.0

(zeer informeel; beledigend. In toepassing op mannen beschouwd als een de-woord en in toepassing op vrouwen als een het-woord.)

gemene, nare man of vrouw

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een loeder…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is gemeen, vals, onbetrouwbaar, slecht, moreel laag
  • [Geslacht] is een man of een vrouw

    Algemene voorbeelden


    Kees werd wakker en had meteen de pest in. Hier, riep hij, terwijl hij zijn vrouw een lel verkocht. Hou je handen thuis, loeder, gilde zij, en gaf hem een hengst terug. Op dat moment begon hun anderhalfjarig dochtertje te krijsen. Laat dat kreng ophouden, zei Kees terwijl hij uit bed kroop.

    Ben ik eigenlijk wel links genoeg?, Jan Blokker,

    Ik heb ook naar die documentaires gekeken, maar zou de 92-jarige Riefenstahl liever willen omschrijven als een hoogbejaard loeder, een feeks die nog steeds hevig te keer kan gaan als iemand het waagt ook maar even te twijfelen aan haar goede bedoelingen in het verre verleden.

    Meppeler Courant,

    Combinatiemogelijkheden


    met adjectief ervoor


    • een geil loeder
    • een smerig loeder
    • een vals loeder

    Ik laat Toni mijn dagboek lezen in een poging om er met hem over te praten. Hij zegt dat het flauwekul is wat ik schrijf. Zegt dat ik een geil loeder ben als hij een eroties gedicht van Rilke leest dat ik heb overgeschreven.

    De schaamte voorbij, Anja Meulenbelt,

    'Denk aan die moeder van je, dat smerig loeder, die vunzige feeks, denk eraan hoe ze je helemaal alleen liet terwijl je dóóds- en dóódsbang was midden op dat lege plein!' brult de wereldberoemde speelfilmregisseur op de set, - en de jonge, beeldschone actrice heeft nog nooit zo levensecht en volmaakt ontredderd gejammerd als in de scène waar zij dient te treuren om haar noodlottig overleden echtgenoot.

    De houdgreep, Joost Zwagerman,

    met voorzetselgroep


    Voorzetsel: van

    • dat loeder van een Annelies
    • de, een loeder van een hoer
    • de, een loeder van een patron
    • de, een loeder van een vrouw

    Dat loeder van een Annelies had mij de hele tijd aan het lijntje gehouden.

    Iks, Johan Van Nijen,

    Steeds weer vroeg hij zich af wat de man er in vredesnaam toe bewogen had om uitgerekend met een loeder van een piepjonge hoer naar het bekende nest te gaan, uitgerekend naar het enige plekje waar zijn vrouw pais en vree kon vinden.

    De steen der wijzen, J.M.A. Biesheuvel,

    De openingsuren gaan ingekrompen worden, maar het werk moet vanzelfsprekend gedaan zijn zoals anders. En er zijn mini-ordinatoren te verwachten. Een onvoorstelbare vooruitgang! Wie blijft stilstaan, gaat achteruit, zegt de loeder van een patron nadrukkelijk. Hij is het die allerhande naargeestigheden op de andere hun nek schuift. De smeerpijp!

    De verdwazing, Andreas Roels,

    Margaret Atwood heeft met genoegen een loeder van een vrouw tot leven geroepen in The Robber Bride. Zenia is de droom van elke man: ze is mooi, en ze is beschikbaar. Tegelijk de nachtmerrie van elke vrouw: mooi, beschikbaar; ze is gemeen, ze legt ondoordringbare rookgordijnen van leugens, ze buit mannen en vrouwen uit om ze leeg en ontluisterd achter te laten, ze is, kortom, een vampier van deze tijd.

    NRC,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding