slimmerik


slimmerik 1.0

iemand die slim is; slim persoon; slimmerd
Ook wel ironisch gebruikt voor iemand die juist helemaal niet slim is.

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een slimmerik…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is slim; wordt slim gevonden

    Algemene voorbeelden


    Een slimmerik heeft hier het domein hier.is aangevraagd, zodat er nu adressen bestaan als hier.is/jaap.

    Reformatorisch Dagblad,

    De vrees voor 'dertien gasten aan tafel' leefde in Parijs daarna zo sterk, dat slimmeriken een uitzendbureau oprichtten dat 'De Veertiende' heette, en dat op verzoek een aanvullende man leverde.

    http://www.kennislink.nl/web/show?id=115960,

    Verleden jaar liep de uitbetaling van ons loon 9 maanden vertraging op. We bleven werken, want anders sloot de boel. Nu hebben we al vier maanden geen loon. Als we protesteren lacht de directeur ons uit: "de slimmeriken zijn hier al lang vertrokken, alleen de dommeriken blijven hier nog over".

    http://www.korea-is-one.org/030710/report03NL.htm#top,

    De zwakke broeders van het VBO mogen dan weliswaar meer fouten maken dan de slimmerikken op het VWO, alleen al het taalgebruik - neem een woord als 'kontekst' - zal voor de meeste VBO-leerlingen onoverkomelijke barrières opwerpen.

    NRC,

    'Ik had je toch gezegd slimmerik, dat ik geen ajuinsaus hebben moet,' grolt hij vies met opgetrokken neus.

    De verdwazing, Andreas Roels,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding


    Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen