smoor


smoor 1.0

((vooral) in België; weinig gebruikt; (vooral) gesproken taal)

mist; nevel

Combinatiemogelijkheden


in voorzetselgroep


  • in de smoor

De volgende ochtend is de mist wat opgetrokken en verschijnt een prachtig berglandschap, maar een uur later zitten we alweer in de smoor.

http://www.keizervestvolk.blogspot.com/

smoor 2.0

((vooral) in België; weinig gebruikt; (vooral) gesproken taal)

benauwende rook, bijvoorbeeld tabaksrook

Algemene voorbeelden


'Jaak, kunt gij buiten niet wat gaan tutteren, we kunnen mekaar hier bijkanst niet meer zien van de smoor.' Nonkel Jaak kreunde alsof er iets knelde, grijnsde toen en legde zijn rechter over zijn linkerbeen.

Een lichtgevoelige jongen, Walter van den Broeck,

Combinatiemogelijkheden


als object bij een werkwoord


  • de smoor inhalen

Natte [...] pakte nu Soepvandekar zijn pakje Belga af [...]. Natte stak giechelend een sigaret in zijn mond, gaf er zijn twee broers ook één en gooide de rest van het pakje in de hoogte [...]. 'Wettewa,' zei Wettewa, 'ge moet de smoor inhalen, da's gezond, dat zet de longen open.' 'Ik haal de smoor in,' hoestte ik, 'maar niet diep.'

Een lichtgevoelige jongen, Walter van den Broeck,

Vaste verbindingen


de smoor in hebben

  1. ( Zowel in Nederland als in België.)
    erg uit zijn humeur zijn door iets

    Synoniem: de pest in hebben; het land hebben

    Ik [...] vroeg: 'Is hij gereed?' 'Onze Fluitjesmelk? Die is allang vertrokken [...].' Ik vroeg niet waar hij naartoe was, maar sprong op mijn fiets en reed klepperend de straat weer op [...]. Ik had de smoor in omdat Lowie had beloofd dat we samen zouden vertrekken.

    Een lichtgevoelige jongen, Walter van den Broeck,

    De doelpunten van Ajax waren zeker niet aan hem te wijten, maar Joop Hiele had er vanzelfsprekend flink de smoor in. Het Amsterdamse publiek bedankte hem feestelijk na de wedstrijd, de keeper zelf zat gehurkt voor zijn verlaten doel. Hij oogde als een aangeslagen bokser.

    NRC,

smoor 3.0

smoorverliefd

Combinatiemogelijkheden


met werkwoord


  • smoor worden op iemand
  • smoor zijn op iemand

'Welke film is dat? Laat me raden [...]. Een liefdesverhaal. Over een jong meisje dat smoor is op de zoon van de buren. Ze is te verlegen om het hem te zeggen. Ah, l'amour... mooi, maar zo triest.'

Poes poes poes, Paul Mennes,

In zijn flatje in een herfstgrijs Rotterdam vertelt Ephimenco over zijn tomeloze verliefdheid op onze moedertaal. "Toen ik in 1973 smoor werd op een Nederlands meisje - later zijn we ook getrouwd - werd ik gefascineerd door de Nederlandse taal."

De Standaard,

Aanstaande donderdag komen er wederom twee nieuwe bewoonsters in het Big Brother-huis: Joyce (verkoopster, 22) en Ursula, een 27-jarige reisadviseuse. Vooral Arthur [...] zal een gat in de lucht springen. Want deze vrijbuiter, die dol is op eigengemaakte appelmoes, is smoor op de roodharige Ursula met haar staalblauwe ogen.

De Telegraaf,