zieken


zieken 1.0

zich zo gedragen dat de sfeer bedorven wordt, bv. door de hele tijd vervelende opmerkingen over personen te maken of door humeurig af te geven op bepaalde toestanden

Semagram (extra betekenisinformatie)


Zieken…

is een gedrag

  • [Duur] is langdurig zeuren of mopperen
  • [Gedrag] houdt in dat men bv. de hele tijd vervelende opmerkingen maakt over personen, of dat men humeurig afgeeft op bepaalde toestanden of situaties
  • [Gevolg of resultaat] heeft tot gevolg dat de sfeer bedorven wordt

    Combinatiemogelijkheden


    met een infinitief met te


    • lopen te zieken
    • zitten te zieken

    'Het was jouw klere-idee om hier te komen. Het was jouw briljante idee om in dit gat een middag te verpesten! En nu al die ophef om een of ander lakentje. De hele ochtend zat je al te zieken in de auto. Altijd maar overdrijven, altijd maar klagen.'

    De jongen die alles goed wou denken, Ben Faccini,

    zieken 2.0

    iemand op gemene wijze plagen; treiteren; sarren

    Semagram (extra betekenisinformatie)


    Zieken…

    is een gedrag

    • [Wijze] is op gemene wijze plagen

      Combinatiemogelijkheden


      met object en vast voorzetsel


      • iemand met iets zieken

      Zij wil zwerven door Afghanistan op gestolen paarden en in Tibet de aura's van klankschalen voelen met de energiebanen van haar vulva. Zij wil ook een tatoeage van een Kretenzische bijl op haar billen, al was het maar om hem te zieken met zijn slappe lullige baantje als cultureel medewerker van de commissie voor minderhedenbeleid van de deelgemeente Minair-Midden Noord en daar nog tevreden mee zijn ook.

      Rupert, een bekentenis, Ilja Leonard Pfeijffer,