afvaren


afvaren 1.0

( Gezegd van personen of van vaartuigen)
vanuit de haven vertrekken voor een verplaatsing in een vaartuig; uit de haven wegvaren; uitvaren

Algemene voorbeelden


Het schip voer af. Zij oogde 't na.

Miniaturen, Karel Jonckheere,

En uitstappen doen de Cubanen massaal in deze tweede hete zomer van hun ontevredenheid. De afgelopen maand zijn er meer dan 20.000 in wrakke bootjes en op vlotten in de richting van Miami afgevaren.

NRC,

Nadat ze waren afgevaren, was het geronk van de motor nog ruim een kwartier lang zachtjes doorgedrongen tot in de stilte van het eiland.

Het paradijs, Anton Haakman,

Het eerste luxeschip, de Oriana, voer al vorige donderdag af, met 53 dignitarissen aan boord.

De Standaard,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


Als linkerlid in samenstellingen en samenkoppelingen


afvaren 1.1

vanuit de haven doen vertrekken, weg doen varen

Betekenisbetrekking


overig
Betrokken betekenissen 1.0 : 1.1

Algemene voorbeelden


Want dan zal de bemanning arriveren, om het schip af te varen richting Middellandse Zee.

Meppeler Courant,

afvaren 2.0

varend een traject afleggen

Algemene voorbeelden


Vroeger dacht ik nog dat een omzwerving in den vreemde episch en spectaculair moest zijn: de Amazone afvaren in een badkuip of de Sahara doorkruisen op de fiets.

De Standaard,

Je neemt de boot aan Big Ben en vaart zo de Thames af.

De Standaard,

Dertien verlichte gondels zullen het ruim twee kilometer lange parcours afvaren en tegen elf uur het eindpunt bereiken.

Meppeler Courant,

afvaren 3.0

varend verwijderen

Algemene voorbeelden


De Spaanse radio maakte vanochtend tevens melding van twee andere pogingen om vissersschepen te enteren. Daarbij zou in een geval de netten van een boot afgevaren zijn.

NRC,