copuleren


copuleren 1.0

(formeel)

geslachtsgemeenschap hebben; paren

Semagram (extra betekenisinformatie)


Copuleren…

is een handeling

      Algemene voorbeelden


      Naar het ommuurde kerkhof in het bos. Dat nu, als monument, in handen van de gemeente was. 'Met het oog op de recreatieve bestemming,' zoals het in de overdrachtsakte had gestaan, bleek het eenieder geoorloofd er zijn hond uit te laten dan wel te copuleren.

      Het overspelige gras, Louis Ferron,

      Als het leven meer moet zijn dan consumeren en copuleren, hoe geef je er dan "inhoud" aan?

      http://www.groene.nl/2001/0106/rh_heidegger.html,

      Zolang het mannetje nog kan lopen (ten minste 3 poten over) blijft het terug komen om te copuleren of gaat het op zoek naar een vers wijfje.

      http://members.lycos.nl/SIT/snelcur1/snelc1.htm#t50

      Aan de geluiden hadden we meer dan genoeg om te begrijpen wat er bij de buren gebeurde. Er was geen twijfel mogelijk: daar werd grondig en ongegeneerd gecopuleerd. Ooo en aaa in alle toonaarden, gegrom en diep hijgen, gekraak van beddepoten, een schaterlach (Walda) en oorverscheurende stilte tot besluit.

      Quissama, F. Springer,

      Combinatiemogelijkheden


      met voorzetselgroep


      Voorzetsel: met

      • copuleren met elkaar
      • copuleren met haar
      • copuleren met hem
      • copuleren met een man
      • copuleren met een vrouwtje
      • copuleren met een wijfje

      Zeus echter liet zijn begerige oog op haar vallen en om met haar te copuleren veranderde hij zichzelf in een zwaan.

      In liefdes naam, Gretha Seghers,