dikkerd


dikkerd 1.0

iemand die dik is; dik persoon

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een dikkerd…

is een persoon

  • [Eigenschap of hoedanigheid algemeen] is dik

    Algemene voorbeelden


    Dikkerds die zich rond eten doordat ze van lekkernijen houden, of die zich aan tafel troosten voor tekortkomingen elders.

    Klaas kwam niet, W.F. Hermans,

    De grote dikkerd, hij zag eruit als een slager, zo een die een koe met één zwaai van de hakbijl de kop afslaat, dook met zijn grijphanden in een zak die hij bij zich had.

    In liefdesnaam, Adriaan van der Veen,

    Een kwart minder vet, dus drie keer zoveel schransen, is het recept voor de dikkerd.

    NRC,

    Combinatiemogelijkheden


    met adjectief ervoor


    • een gezellige dikkerd

    Het was pas de tweede keer dat ik Walter sprak. Hij was een gezellige dikkerd met een bril. Van de anderen onderscheidde hij zich vooral door zijn zwijgzaamheid.

    Verdwaalde post, Walter van den Broeck,

    De patron van de zaak was een gezellige dikkerd wat meteen onze rouwsfeer verminderde. We gedroegen ons gewoon alsof er niets aan de hand was met ons.

    Een burgerlijke vakantie in het zuiden, Piet Sterckx,

    Woordfamilie


    Als deel van een afleiding