farceur


farceur 1.0

((vooral) in België; pejoratief)

iemand die lachwekkende opvattingen verkondigt, of voorstellen doet die beter niet ernstig genomen kunnen worden; iemand die flauwekul vertelt

Semagram (extra betekenisinformatie)


Een farceur…

is een persoon

      Algemene voorbeelden


      Wie plezier aan iemand beleeft, weet daarom nog niet wie die iemand is. Zijn joligheid kan een masker zijn, een vizier, een verschansing, een filter. Dinu kon ook een gewone farceur zijn, een maniak van het bravoure-gesprek.

      Miniaturen, Karel Jonckheere,

      Het doelwit van de strategie is de CVP. De christen-democraten dienen, volgens de liberalen, twee goden tegelijk. Vlaams minister-president Luc Van den Brande bezingt de Vlaamse autonomie; federaal premier Jean-Luc Dehaene is een prototype van het Belgisch model. De VLD wil de CVP-Januskop ontmaskeren. "Van den Brande is een farceur en de CVP een gespleten partij", meent De Croo.

      De Standaard,

      De brave man keek verbaasd naar de titel, sloeg de frontpagina om, begon met gefronste wenkbrauwen te lezen [...], bladerde verder, las weer wat, sloeg het boek open op de laatste bladzijde [...], toog op zoek naar de naam van de schrijver en de uitgever, naar een jaartal. Tenslotte begon hij stilletjes te lachen, hikkend, met gekke nasale geluidjes. "Dat is een farce!" zei hij gedecideerd. "Die taal bestaat niet! Ik zou de farceur weleens willen kennen die dit op zijn geweten heeft."

      Requiem voor de geitenmelker, Robin Hannelore,