goed van vertrouwen 1.0
gemakkelijk vertrouwen hebbend; ook: goedgelovig; lichtgelovig
Algemene voorbeelden
'Meneer heeft leugens verteld om aan geld te komen. Hij heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van andere mensen.' Mr. Schuth vond overigens wel dat de benadeelden wel erg goed van vertrouwen waren geweest.