witharig


witharig 1.0

met zeer blond haar; zeer blond haar hebbend; voorzien van zeer blond haar

Algemene voorbeelden


De deur kierde open en op de drempel verscheen een klein, witharig meisje.

Over de grens, Chaja Polak,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


witharig 2.0

met wit of zeer grijs geworden haar; wit of zeer grijs geworden haar hebbend; voorzien van wit of zeer grijs geworden haar

Algemene voorbeelden


Hij was oud, breekbaar, gerimpeld, witharig.

Het woeden der gehele wereld, Maarten 't Hart,

De stofdoekachtige dames, die er altijd een beetje slordig uitzagen en de oude witharige juffrouwen met veel zusters en veel kleine zorgen, schuilden bij Sint Anthonius of Sint Jozef, maar wij zaten helemaal vooraan in het middenkoor en genoten van het zilveren belgerinkel, het flikkerend kaarslicht, de gouden gloed van de remonstrans en de brokaten koorkappen.

De lange geboorte, Lut Ureel,

Weldra kwam er nog iemand de wachtkamer binnen, een witharige vrouw, misschien begin zestig, die er met haar uitgedroogde gezicht veel ouder uitzag.

De necrologieschrijver: een obsessieve zoektocht, Porter Shreve,

Woordfamilie


Als deel van een afleiding