oud-


oud- 1.0

voorvoegsel waarmee zelfstandige naamwoorden worden gevormd en dat aangeeft dat de in het tweede lid genoemde persoon niet langer meer is wat hij of zij in het verleden is geweest; voormalig; gewezen

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 1.1

in toepassing op iemand die een bepaalde functie bekleed heeft of een bepaald beroep professioneel uitgeoefend heeft; voormalig; gewezen
Afleidingen met oud- hebben vaak equivalenten in afleidingen met ex-. In dit geval zijn het neutrale synoniemen. Met name in toepassing op functionarissen - en in het bijzonder op hoge functionarissen - wordt de afleiding met ex- uitsluitend gebruikt als iemand heeft moeten aftreden omdat hij of zij niet voldeed, zich schuldig heeft gemaakt aan fraude, incompetent is gebleken e.d. en daarom uit een ambt is gezet of een functie heeft moeten neerleggen. In dit geval, waarin ex- een negatieve bijklank heeft, ontbreekt het equivalent met oud- en onderscheidt het voorvoegsel ex- zich van oud-.

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 1.2

in toepassing op iemand met wie men een bepaalde relatie heeft gehad; voormalig; gewezen
In toepassing op personen met wie men een liefdesrelatie heeft gehad, wordt vooral het voorvoegsel ex- en niet oud- gebruikt.

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 2.0

voorvoegsel waarmee zelfstandige naamwoorden worden gevormd en dat aangeeft dat de in het tweede lid genoemde zaak niet meer bestaat of niet meer van toepassing is; voormalig; niet meer bestaand

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 3.0

( Gezegd van personen)
voorvoegsel dat voorafgaat aan een eigennaam of een daarvan afgeleide soortnaam en dat aangeeft dat iemand niet langer deel uitmaakt van de in het tweede lid direct of indirect genoemde club, groep, groepering, instelling, organisatie e.d.; vroeger werkzaam of actief bij; voormalig lid van

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 4.0

voorvoegsel dat voorafgaat aan een geografische persoonsnaam en dat aangeeft dat iemand niet langer de in het tweede lid genoemde nationaliteit heeft; niet langer de nationaliteit hebbend die in het tweede lid genoemd wordt; niet langer de in het tweede lid genoemde staatsburger zijnd

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 5.0

( Gezegd van inwoners, bewoners)
voorvoegsel dat voorafgaat aan een geografische persoonsnaam en dat aangeeft dat iemand niet langer inwoner is van de in het tweede lid indirect genoemde plaats, provincie, eiland of streek; niet langer ingezetene van de (indirect) in het tweede lid genoemde plaats, provincie of streek zijnd
In deze toepassing vaker met oud- dan met ex- als voorvoegsel.

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 6.0

voorvoegsel waarmee bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd en dat aangeeft dat iemand of iets niet langer is wat het in het tweede lid genoemde bijvoeglijk naamwoord aangeeft; niet langer de hoedanigheid hebbend die in het tweede lid genoemd wordt; niet langer zijnd wat in het tweede lid genoemd wordt

Woordfamilie


Als deel van een afleiding


oud- 7.0

( Met betrekking tot landen, steden e.d.)
voorvoegsel waarmee geografische bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd die aangeven dat het genoemde betrekking heeft op een land, streek of plaats uit het verleden of een klassieke periode; betrekking hebbend op een land dat of streek, plaats die in het tweede lid direct genoemd of indirect gesuggereerd wordt; stammend uit het verleden; uit vroegere tijd; vroeger
In de spelling wordt onderscheid gemaakt tussen oud-Grieks 'met betrekking tot het vroegere Griekenland' en Oud-Grieks 'met betrekking tot het klassieke Griekenland', vergelijk ook oud-Hollands 'met betrekking tot het vroegere Holland of Nederland', Oud-Romeins 'met betrekking tot het Oude Rome', oud-Vlaams 'met betrekking tot het vroegere Vlaanderen'. Zonder koppelteken en in aaneengeschreven vorm worden woorden gespeld die een oude taal of oudere (en meestal de oudste) taalfase aanduiden en de daarbij behorende bijvoeglijke naamwoorden, zoals Oudgermaans, Oudegyptisch, Oudengels, Oudfrans, Oudfries, Oudgermaans, Oudgrieks, Oudhollands, Oudindisch, Oudsaksisch, Oudkerslavisch, Oudnederlands, Oudnoors en Oudzweeds.

Woordfamilie


Als deel van een afleiding